Pagina:De bandjermasinsche krijg van 1859-1863 (IA debandjermasins01reesgoog).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

2

onwaarschijnlijk; daarom werd er order gegeven aan Potthast om (15 Januarij 1861) met 65 bajonetten van Mengappan naar Apoei te marcheren. Na een uiterst vermoeijenden marsch betrekt die officier het bivak op een uur gaans beneden Mengamak, rukt ’s anderen daags verder en stuit op een woning waaruit een vijftigtal muitelingen vlugt. Potthast heelt nog tijd een salvo te geven en brengt daarmede de vlugtende bende een verlies van 3 dooden en 9 gekwetsten toe. Naar de kleeding te oordeelen zijn het allen welgestelde inlanders, waarschijalijk Hoofden; een paard, eenige lansen, klewangs en patronen valle in onze handen. In de woning vindt men een groot maal aangerigt; een oude vrouw daar aanwezig zegt, dat de vlugtenden hier sints geruimen tijd huishouden, de bevolking uit den omtrek alles ontnemen en van den roof in weelde leven; wie zij zija, verklaart zij niet te weten. Onmiddelijk doormarcherende, vindt Potthast te Apoei een uitgestrekt bivak, betrokken door 6 a 700 man die in alle rigtingen op de vlugt slaan. Een 30 a 40tal hadji’s, die ecn soort van achterhoede vormen, worden nog eenige oogenblikken vervolgd, doch door den grooten afstand en het bedekte terrein niet ingehaald. Nadat de omtrek gezuiverd en Hidayat’s hoofdkwartier verbrand is, keert Potthast naar Mengappan terug.

Toen Verspijck vernam dat de vijand teruggetrokken was naar Rantau Boedjoer, een kampong op de grenzen van Riam Kanan en Riam Kiwa, gelastte hij aan de postkommandanten van Mengappan, Pengaron, Moengoe Thayor en Gadoeng, een gemeenschappelijke beweging naar dat punt te maken. De troepen onder Benschop en Stoecker liepen (in de laatste dagen van Januarij) een uitgestrekt terrein door, maakten hoogst vermoeijende marschen, doch ontmoétten slechts enkele vijanden, daar de massa naar de hoogere bergstreken van Riam Kiwa terug getrokken was. Althans den 19° Februarij kwam te Martapoera het berigt, dat een