Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/113

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
We zochten van Corinna’s Guit
De ondeugendste elegietjes uit;
Zijn lied was onze harem!
Wij schreven dikwijls u ter eer,.
Een duizend verzen min of meer,
Amice puellaruni!

Trots al de classicissimos
En Bake en Reitz en hos en quos,
Epitome’s et talia!
Wat was ik jolig, wijs en jong,
Eer ik naar hooger wijsheid dong
En promoveerde – ad alia!

Nu kruipt of wandelt elk zijn gang,
En kent zijn wereld – zijn belang;
Nu leven we „in disputis.”
De goede dagen zijn geweest,
En uitgespeeld het korte feest
Amoenae juventutis!

Sinds werd het leven politiek,
Moraal, kritiek en polemiek!
Maar, – spijt de fraaie vormen –
’t Is alles leugen, kunst of kool – –
Ik wou weer naar ’t Latijnsche school
Katheders gaan bestormen!

|1849.



 

UIT HET STUDENTENLEVEN



I.

EPICURISCH FEESTGEZANG

Ruischende wanden, en schittrende zalen,
Bruisende bekers en ramlende schalen,