Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Volop van weelde, van lust en genot....
Dolkop, bedenk u een zaliger lot!

Dampende kruien van ’t weelderig Oosten,
Stampende voeten bij hartelijke toasten!
Buien van geestdrift doorgieren de zaal,
Uien doorkruisen het prachtige maal!
Eere dan, wie bij de feestbokaal rusten,
Eere wie ’t langste den bekerrand kusten,
Eere, wie ’t keurigst en fijnst heeft gesmuld;
Eere, wie ’t kundigst zijn maag heeft gevuld.

1847.



 

II

EEN LIEDJE AAN EEN JONG STUDENT.

Gegroet, o lievling van mijn zang,
O jong en jolig wezen!
Al duurt uw zoete droom niet lang,
Gegroet en luid geprezen!
O lust en eere van uw stand,
Lang blijve uw jeugd floreeren:
Gij zijt zoo gloeiend amuzant,
Lang moogt ge u amuzeeren!

Mij is geen naam, geen rang bekend
Zoo edel, zoo verheven,
Zoo schoon als de uwe, o jong student,
Die fladdert in het leven!
’k Heb eerbied voor den blijden soes,
Wat anderen ook preeken,
’k Heb eerbied voor den vrijen roes,
Van dezen – uw beste weken!

De jeugd zij als een korenveld,
Verruklijk schoon voor de oogen,
Dat joelt en woelt en bruist en zwelt
Door d’ochtendwind bewogen!