Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Rijs op, en laat mijn volk uw blijde boodschap hooren,
    En wees hun Man, hun Held, hun Vorst!
Reeds is de melodie de zielen ingevloten ....
Geef stemmen aan de stof, en woorden aan de noten,
Wees de echo van ’t weleer en aller deugden tolk!
Geef – wat geen brood alleen, geen goud vermag te geven,
Geef krachten aan de hand, en kracht aan ’t zieleleven;
     Een schoone toekomst aan uw volk!

1850.



 

AAN IEDEREEN

Als u het hart tot spreken dringt,
       Zoo spreek!
Maar wat gij spreekt of preekt of zingt,
       Hou’ steek!
Nooit rake uw bol, wat zeng of zied,
       Van streek!

Kort, krachtig zij uw toast, uw lied,
       Uw preek!
Geef nimmer, zonder zin of slot,
       Geluid!
En snoer, beleefd maar vrij, den zot
       Den snuit!
Zeg, wat gij meent, waar plicht gebiedt,
       Recht uit!
De dwaas alleen verschiet om niet
       Zijn kruit.

En zoo uw proza rolt en staat,
       Hoezee!
Maar zoo gij straks in ’t Rijm vergaat,
       O wee!
Wees met uw stijl, zoo flink, zoo vrij,
    Tevreê!
Want Proza, man, en Poëzij
       Zijn twéé!