Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/129

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Gij, zanger, wien de boezem brandt,
       Hef aan!
Uw lied zij ons een vriendenhand
       Of traan!
Maar weg met ijdle dichtersmart
       En waan!
Gezond zij hoofd en harp en hart –
       Verstaan?

Geef, Meester in de kunst, kritiek,
       Maar wik!
En scherm niet voor uw eigen kliek
       Of ik!
Ei, gun den dommen dwaas geen rust,
       Pik, prik!
Maar schreeuwt ge uit nijd of luim of lust,
       Zoo – stik!

Weet, wat gij zegt; denk, eer gij schrijft
       Of dicht;
Maar zoo gij eeuwig wischt en wrijft,
       Zoo zwicht!
Een warkop, wat hij broedt of doet,
       Ontsticht;
Een helder hoofd, een rein gemoed
       Brengt licht!

1850.



 

DAGELIJKSCH BROOD



Mijn brood is ’t brood der bloeiende aarde,
Mijn brood is weelde en overvloed,
De bloesems van mijn lentegaarde,
De frissche lucht, die sterkt en voedt;
Een uitgelezen schat van zegen,
Die, als van-zelf, vloeit in mijn schoot ....
Mijn hart, verwonderd en verlegen,
Och, stamel van uw daagijksch brood!