Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Mijn brood .... het regent in de dalen!
’t Is morgendauw en uchtendgoud,
Het zijn Gods heldre zonnestralen,
Het is de lommer van het woud,
’t Is de avondwind der blonde duinen,
De geur van ’t landschap aan mijn voet,
Het koorgezang uit de eikekruinen,
Het golfgeruisch bij d’avondgloed!

’t Is, ’s morgens, van het woord des Heeren
Een dierbaar en een heilig blad,
’t Zijn liedren, die mij spelend loeren,
Die mij verzellen op mijn pad,
En zachte tonen en verhalen,
Die uit de takken, uit de lucht,
In de open ziele nederdalen,
Des avonds op der winden zucht.

’t Zijn, die mij wekken, blijde brieven,
De vriendelijke tnorgengroet,
De wenschen mijner verre lieven,
Die vragen: smaakt u ’t leven zoet?
’t Is vriendschap, zeegnend uit de verte,
’t Is liefde, zeegnend en nabij,
Het is een droom van ’t dichterharte
Of reeds het leven hemel zij?

’t Is dolen langs de heuvelklingen,
En droomen op het krakend mos,
En dwepen met de erinneringen,
Die fluistren in het donker bosch;
Het zijn de geuren dezer dreven,
De stemmen van den dierbren oord,
Waar al de trouwe zuchten zweven
Van ’t lieve hart, dat mij behoort.

Het is de glans van heldre blikken,
Die als de hemel, blauw en zacht,
Mijn mijmrend hoofd, mijn hart verkwikken,
Een zoete mond, die geeft en lacht;