Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
In mijn pas ontloken harte
Klinkt een stem reeds van weleer:
Waar ik van Gods gunst verhaalde,
Dacht ik: Hoe ’t mij wezen zou,
Als uw blik mijn lot bestraalde,
Moederliefde, moedertrouw!

Maar niet luide zal ik klagen,
Voor de:menschen – zeker niet.
Vriendlijk, als dees blijde dagen,
Klinkt voor elk mijn dankbaar lied.
Gij slechts – geesten van ’t verleden
Voert mijn diepe, stille klacht
Voor den Hoorder der gebeden,
In dees stillen lentenacht!

1850.



 

GEDULD


Een stille, groote deugd, die de englen u benijden,
  De vrucht van ’t rijk geloof, een sieraad van den geest;
Een reine lelie in de doornenkroon van ’t lijden;
  ’t Geheimnisvolle kruid, dat iedre wond geneest!

Een stille psalm der ziel, beproefd..... en trouw bevonden;
  ’t Welluidendste gebed in ’t zalig Vaderhuis;
Als Magdalena’s liefde, een losprijs veler zonden;
  Een glans om ’t Kristlijk hoofd, als blonk om Jezus kruis.

1850.