Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/134

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik weet een klein verhaal vol vaderlandse grappen,
Dat ik met hart en ziel mijn vrienden wil verklappen.
En zoo het waar mag zijn dat een verstandig man
Uit wat hij hoort of ziet een lesje trekken kan,
Dan durf ik veilig en vrijmoedig hier beweren,
Dat ge uit mijn kleen verhaal – al lacht gij – ook kunt leeren!


V


Ik put mijn stof uit geen bestoven foliant,
Maar ’k nam gedurig toch een aardig werk ter hand,
Een boek vol poëzie en proza, diepte en klaarheid,
Vol onzin en vol geest, vol laster en vol waarheid:
Voor wie maar lezen wil is ’t altijd bij de hand
En in gezelschap soms bijzonder amuzant;
Een werk voor iedereen door iedereen geschreven,
Vol studie, vol natuur; ’t is, hoorders, ’t is? Uw leven.


VI


Mijn kunstloos drama, want dien naam verdient het wel
Al breng ik niemand aan de poorten van de Hel,
Mijn vroolijk drama speelt in achttien honderd zeven
En veertig: dag en uur is lang niet om het even,
Raadt zelv’: ’t speelt op een dag, die, wat hij brenge of baar,
Toch altijd is en blijft de zoetste van het jaar,
De bitterste misschien, gelukkigen en rijken
Voor d’armen snoeper, die bij alles toe mag kijken!


VII


Een vriendelijken dag, een trouwe kindervrind,
Een dag, die elk van ons heeft liefgehad als kind,
En die nog pas uw beurs, uw kroost, uw maag, uw woning,
Bepaald in opstand bracht; een bisschop en een koning,
Vol zoetheid voor den mond, vol zielezaligheid,
Wiens naam gij langer niet kunt zwijgen, lieve meid,
Wie hij, jaar in, jaar uit, een stroom brengt van cadeautjes,
Altijd incognito van twintig beaux en beautjes!


VIII


Sint–Nikolaas, niet waar? O wèl hem, wie dat feest
Nog altijd meeviert met een kinderlijken geest!