Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

BOUTADE



O land van mest en mist, van vuilen, kouden regen,
Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en damp,
Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen,
Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp!

O saaie brij-moeras, o erf van overschoenen,
  Van kikkers, baggerlui, schoenlappers, moddergoôn,
Van eenden groot en klein, in allerlei fatsoenen,
Ontvang het najaarswee van uw verkouden zoon!

 Uw kliemerig klimaat maakt mij het bloed in de aderen
Tot modder; ’k heb geen lied, geen honger, vreugd noch vreê.
 Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen,
Gij niet op mijn verzoek . ontwoekerd aan de zee.

Nov. 1851.



 

BIJ EEN „FANTAZIE” VAN DEN KUNSTSCHILDER J. A. KRUSEMAN



Daar waait een geur van liefde en zegen
  Van hemelzin en levensvreugd,
  Van Jong geloof en blijde jeugd
Van ’s kunstnaars edel doek u tegen:
  En als ge uw blik, nog onverzaad,
Verliefd, verteederd en bewogen,
  Van dit zachtmoedige gelaat
En deze vrome, vroolijke oogen
  Weer in de koude wereld slaat —
Dan voelt ge zooveel zoete smarten,
Alsof gij ’t beste deel uws harten
  Bij ’t lieve beeld uit ’t droomgebied
  Der kunst — voor eeuwig achterliet.

Op de Tentoonstelling, 1850.