Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/180

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VOGELTJES, DIE ZOO VROEG ZINGEN,
KRIJGT DE POES.



Een vogeltje vroeg in de morgen,
Zong vroolijk en zonder veel zorgen,
Als vogelkens zijn, een lied.
O vogeltje, hou toch uw snater!
O denk aan den loerende kater –
Gij zingt... ge ontsnapt hem niet.

Een dichtertje, vroeg in den morgen
Des levens, zong zonder veel zorgen,
Als dichteren zijn, een lied,
O zangertjen, hoû toch uw snater!
O zie toch dien loerende kater,
Dien kritische, spottende sater –
Gij zingt.... ge ontsnapt hem niet.

Het vinkje bezweek onder wonden
En klauwen, en werd verslonden,
En ’t was met het vinkje gedaan,
En de ander? – hij scheurde zijn kleêrtjes
En liet er een bundeltje veêrtjes....
Maar vloog toch weer op in de sfeertjes,
En spoedig ook groeiden zijn veertjes
Veel mooier, Meneertjes,
          Weêr aan.

[[gap}}1851.