Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/191

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
’t Is of mijn hart
     Betooverd werd!
  Waar vloden al mijn zorgen?
Weer heb ik iets van ’t vroolijk kind,
Die ’t leven zag, in rozentint,
  Een korten, blijden morgen.

Mijn harpe beeft,
     Mijn harte leeft
  Een zalig liefdeleven!
Daar, wie mij griefde, daar, mijn hand!
En neem mijn liefste bloem ten pand,
  Dat ik u heb vergeven.

Hoor gij mijn dank,
     In ’t blij gezank,
  O God der bloeiende aarde!
Die licht en geur en vroolijkheid
Mild in mijn ziele heb verspreid,
  Als in Uw lentegaarde.

1854.



 

KLEINE STUKSKENS

Liever dan één groot stuk brood
          Heeft een kind twee kleine brokjes;
Liever dan één fiksche teug –
          Twee kleine slokjes.
     Dat is geen spel nu zonder zin,
     Een lieve leering schuilt er in
     Zoo geve ook mij Fortuin niet veel,
     Maar altijd liefst een needrig deel,
     En in de plooien van haar schoot
     Bewaar ze een ander – even groot.

(RÜCKERT.)