Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/217

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

EERSTE EN LAATSTE REIS



’k Verliet het lieve vaderland
Slechts éénmaal in mijn leven,
Maar vond geen heil aan ’t Zuiderstrand
Noch in de schoonste dreven –
Want zij was thuis gebleven.
Nu zal ik nooit naar strand noch land
Mij weer op reis begeven
Ja, trek alleen aan Liefdes hand
Op reis naar ’t andre leven!

(RÜCKERT)



 

LEVENSVOORWAARDE



Het leven heeft zijn lieflijkheên
Den God des levens rijst mijn lied!
Maar leefde ik niet voor eeuwig, neen –
Zoo leefde ik liever niet.

Gij, kindren, zijt mijn grootste schat,
De reinste vreugd, die de aard mij biedt;
Maar, zoo ’k u niet voor eeuwig had....
Ik had u liever niet.

Te kennen, rustloos, is mijn wensch
Schoon is des geestes wijd gebied 1
Maar zag ik hier zijn enge grens,
Ik dacht maar liever niet.

’t Geluk der liefde is ’t leven waard,
Is hemeltroost in de aardsche smart,
Doch waar’ heur band een band van de aard...
O Sterf dan, minnend hart.