Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/230

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
  „Bloei in uw vaders gaarde,
   Bloei aan uw moeders zij,
  Hun schoonste bloem op aarde
   Gij knaapje van den Mei!”


II


Een logen bleek ’t lied van Mei,
Een droom – de beê der Poëzij.
De wind der duinen, klagend over
Uw moeders graf, door ’t dorre loover,
Zong, kind der Lente, droef en bang
Uw ras een andren wiegezang....
Toen vloodt gij–zelf naar beter dreven
En zijt geen tweeden Mei gebleven –
Wel mocht ge na dit wreed begin!
Ach toch, wat bloemen de aard kan geven,
Hij heeft geen Meimaand in het leven,
Die vroeg u derft, o moedermin!



 

NOOIT VAN PAS



Bij ’t zorgen
  Voor morgen
    Vond niemand ooit baat:
  Eerst als ge er vóór staat,
  Dan voelt gij het kwaad;
En als gij ’t voelt, dan helpt geen raad, –
Dus: Wijsheid komt steeds te vroeg of te laat.