Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
  De blonde zusjes staren
   Verbaasd het broertje aan;
  Moet dát in later jaren
   Met haar uit wandlen gaan?

  Zijn vaders hart vloeit over
   Van weelde, liefde en dank;
  De nachtegaal in ’t loover
   Zingt hem een wiegezank;

  Zingt: „Welkom in dit leven,
   Zoo treurig en zoo blij!
  Pluk bloemen in zijn dreven,
   Gij knaapje van den Mei!

  „Zie, aardig lentewichtje!
   Lief kopje, fijn en blond,
  Steeds met een schalk gezichtje
   Blijmoedig hier in ’t rond!

  „Groei, onder ’s Heeren zegen,
   Als ’t bloempje van ’t getij,
  Voorspoedig in den regen,
   En ’t zonnetje van Mei!

  „Blik onder vreugd of smarte,
   O frissche lenteknop,
  Steeds met een open harte
   Ten hoogen hemel op!

  „Doet ge ooit een liedje hooren,
   Zoo klink’ het vroom en vrij,
  Als ’t lied der lentekoren
   Vol zoete melodij!

  De God der lente spreide
   U rozen voor den voet,
  De God der Liefde leide
   U zachtkens, trouw en goed!