Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/252

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ruiterij van filozofen
Met een theologenheir
Streden samen van daarboven
Scheen ’t een stofwolk en niets meer.

Al hun glorie, al hun weelde
Werd zoo nietig en zoo kleen,
Wat mij griefde, wat mij streelde
IJdelheid der ijdelheên!

En ik dacht weer aan dien morgen,
Aan dien morgen van weleer,
Toen ik lachend, zonder zorgen,
Blikte hoog van de Alpen neer.



 

PIETEIT EN AESTHETIEK



Ik kan ’t met die Vroomheid niet vinden,
Die ’t Schoone miskent en versmaadt –
Is Vroomheid iets anders, gij blinden!
Dan Liefde voor ’t schoonst dat bestaat?



ANDERS

Echte zin voor ’t schoone
Sluit ook vroomheid in;
Vroomheid derft haar krone
Zonder schoonheidszin.