Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/251

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Britsche schoonen na kunt staren,
Als de Jungfrau, blank en – koud.

Ook baronnen en vorstinnen,
Als de Grimsel, bar en hoog;
Ook zeer gnädige gravinnen,
Met een Sjabloon:Sehnsuchts-meer in ’t oog

Doch, hoe lag ’t nu daar beneden
Kleen en nietig Aan mijn voet,
’t Nest vol schittrende ijdelheden t
In den morgenzonnegloed.

Nietig – of ze louter dwergen,
Lilliputters hield bevat:
Ja, het scheen wel van de bergen
Zóó als waar die kleene stad,

Die de grootheid aller landen
Zich ten zomerlustoord koos –
Opgezet door kinderhanden
Uit een Neurenburger doos.


II


Op de bergen van het Lijden,
– Steile weg naar ’t heilig Land –
Op de bergen van het Lijden
Voerde mij der Liefde hand.

Van hun toppen – ’t scheen wel nader
Bij der starren heilge sfeer
En de woning van den Vader –
Op de wereld zag ik neer;

Op al de eerzucht, op de dingen,
Op de menschen van den dag –
Grootheên, die elkaêr verdringen –
Wie er wat beduiden mag!