Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/287

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DOOR ZEGEN GEHEILIGD



O, zegt toch niet: „Lichtzinnig maakt de zegen!
’t Geluk de ziel afvallig van haar God!
De mensch verdoolt op voorspoeds effen wegen,
En hoogmoed kweekt de lange gunst van ’t lot!”
Daar is toch ook, wie ’t zoet geluk van ’t leven
Juist needrig stemde, afhanklijk, ernstig, zacht;
Wier ziel tot God door zegen werd gedreven,
Als andren – door den lijdensnacht.

Daar is toch ook wie niet het kruis bekeerde,
Maar wie ’t geluk, als ’t licht des Heeren, trof!
Wie niet de Nood – maar Zegen bidden leerde,
Wie iedre bloem ontstak in liefde en lof!
En wie ook straks, toen ’s Vaders hand hen griefde
Met bitter leed en raadselvolle smart –
De Erinring van Gods zegenende liefde
Een steun, een troost bleef voor ’t verslagen hart!



 

NIET BEZORGD.



Boven mijn hoofd aan zijden draad
Slingert het zwaard al heen en weder,
’t Moét vallen – vallen, vroeg of laat!
Het trilt, het velt mij neder!
Doch om mijn hoofd ook ruischt een stem,
Te midden van al mijn vreezen,
Die mij gebiedt met zachten klem,
Tóch niet bezorgd te wezen.