Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/288

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ONVERGANKELIJK



Hij kende de heilige Schriften
van kinds af.
2 Timotheüs III: 15.
Zalig, wien in ’s levens morgen
’t Levend woord der groote Schrift –
Voor de kleenen niet verborgen –
In den boezem werd gegrift!
Wien het vragend oog mocht stralen
Vaak van wonderbaren gloed,
Bij haar heilige verhalen,
Manna voor het Jong gemoed.

Zalig die in de eerste jaren,
’t Hart gericht naar Gods geboôn,
Leerde op ’t heilig beeld te staren
Van den eengen Menschenzoon,
Die de wereld heeft bejegend
Met zijns Vaders vredegroet,
Die de kindren heeft gezegend,
De aard verloste met zijn bloed!

Want die indruk kan niet sterven,
En de weêrklank van dat woord
Ruischt, waar ooit de voet moog’ zwerven,
Door het menschenleven voort:
Echo uit het vroom verleden,
Vol geloof en rein genot;
Wekstem uit der kindsheid Eden,
  Moederwoord en woord van God!

Laat de stille jonkheid wijken
Voor den storm van wilder jeugd,
En des Jonglings hart bezwijken
In den doolhof ijdler vreugd;