Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/289

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Moog’ hij ’t zachte snoer verbreken
Van de vaderlijke wet,
Reizen naar de vreemde streken
Trots het moederljk gebed....

Niet verloren, niet verloren,
In wiens reine kinderziel,
Als het Godszaad in zijn voren,
Eens dat woord des levens viel!
’t Leeft, ’t schiet op, ’t zal vruchten dragen,
Schoon ’t verstikt scheen en versmoord,
’t Brengt in late najaarsdagen
Nog zijn oogst van zegen voort!

Onvergeetlijk – schoon vergeten,
Onwêerstaanbaar – schoon weêrstaan,
Dringt vaak plotsling door ’t geweten
Weer het woord der oude blaên;
In de nachtwaak, om de sponde
Van den zwerver daalt een klacht –
En de zondaar voelt zijn wonde,
En ’t verloren kind versmacht!

’t Zijn de aandoenlijke verhalen
En de lessen van weleer,
Ach, vernomen duizendmalen
En geschonden duizendkeer.
’t Is een psalmtoon van ’t verleden,
’t Is een klachte van het kruis....
En zijn ziel keert in gebeden,
En de boetling reist naar huis!




Anders ook leer’ ’t kind gelooven,
Anders zij de strijd des mans
Woont de Vader wel daarboven,?
Viel ooit stemme van den trans?
Speelt niet wondere Legende
Door dat onbedrieglijk woord,
Die den grooten Onbekende
Met haar nevelglans omgloort?