Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/317

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
  Eilaci, hij sprak ook niet meer!
Zelfs at hij en dronk hij me gansch niet gewoon,
  Maar plechtig, – schoon smakelijk zeer.

Hij heeft ons geërgerd en uren verveeld,
  Toch dunke u mijn dichtje geen spot!
Neen, ’k schreide om den man, die een rolletje speelt,
  Door geestlijken hoogmoed.... een zot;
En ’k dacht: zoo me dat nu een nieuw mensch verbeeldt,
  Dan... de oude was beter voor God!

Ja, reinig en heilig, o mensch, uw natuur,
  En strijdend in hoogere kracht,
Vernieuw u, verwin u, beheersch en bestuur
  U–zelven, met wijsheid, met macht.
Maar wee over hem, die te onzaliger uur,
  Zijn aard en zijn wezen verkracht!

 1857.



IV.

KEER IN U.

„O mensch, keer tot u–zelven in!”
Hoor, droomer, dat beduidt:
Daal in uw hart en zoek en zin,
Maar – haal er ook wat uit!



V.

SOORTEN.

Sprekers, hoorders, denkers, daders
Vindt ge in soorten, rijp en groen.
Zeldzaam vindt ge wèl vereenigd
Spreken, hooren, denken, doen.