Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/328

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Elk had zijn richting, had zijn lijn, die hij met vlijt en nijd,
Verdedigde voor ’t volk, – slachtoffer van een tijd,
Zoo veel–, zoo aaklig veel– en nog eens veel–bewogen.
Doch ai! zoo hier als ginds voor kerk als staat en steê,
Wat jammer was van al die lijnen en systemen
   Geen schepsel kwam er verder mee,
   En menig burger waar’ tevreê,
Zoo ’t hasplen, hoe dan ook, nu maar een eind mocht nemen.

1858.



XXI.

DETERMINISME

Had ik een vrijen wil (’t kontraire is gebleken!),
’k Zou met dees kwestie nooit mijn sterflijk hoofd meer breken.
Doch, wat ik wil of niet, zij laat mij nimmer met rust...
   Is geen Pelagiaan, wien ’t lust!



XXII.

UITGESTELD.

Wie voor ’t Millenium wil strijden, nu, die kom
   Maar over duizend jaar weerom!
Voorloopig is er nog iets anders te bepraten:
   Die kwestie kunnen we overlaten!



XXIII.

DUALISME

Mijn Wetenschap en mijn Geloof,
Die leven saam in onmin,
Want de eene houdt, wat de ander doet
En denkt en meent voor onzin.