Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/327

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
„Twijfelde ik aan uwe liefde” –
Zegt nu ’t meisje – „Dierbaarste, ooit
Doch hoe teeder gij moogt praten,
’k Rijm den Brief aan de Galaten
Met die Handelingen nooit!”

„Machteld! alles laat zich rijmen
Voor wie vroom is, vroom en knap –
Doch uw zinnen zijn betooverd,
Reinout heeft u gansch veroverd,
Met zijn halve wetenschap...”

Reinout... maar hier trapt de Eerwaarde
Juist den Duivel op zijn staart:
Eensklaps toch schiet uit de boomen,
Storende dees verliefde droomen,
Reinout, met een Tubingsch zwaard.

„Sta! verleider gij van de onschuld!” –
Roept hij uit – „Gij veinzaard, beef!
De echtheid van de Handelingen
Aan mijn Machteld op te dringen!
Ken uw misdaad, ken ze – of sneef!”

Zwaardgekruis. – Ons Proponentje
Tuimelt in zijn bloed ter aard,
Reinout juicht als overwinnaar;
Machteld is een beter minnaar,
Is een Leidsch professor waard!



XX.

QUESTION BRÛLANTE.

De Wil, de vrije Wil! dat was wat, mijn Theologen!
Uw spoorwegkwestie, ja, in onzer dagen strijd: