Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/337

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XLVII.

HET ABSOLUTE.

Den Heer J. A. Th—m.



— Wort, soo doende, niet de theologië tot scepticisme
ten voeten wte,
Dat in de — „leeckedichies” gheheel den draeck
steeckt mettet absolut
e?
Claegh- ende Vraeghliedt, enz. 
Hoe nu? ik zou den draak met 't Absolute steken?
Verkondigt ge, o mijn Vriend, in schalke rijmlarij, —
Neen, 't Absolute juist, veeleer, stookt, welbekeken,
Op onderscheiden wijs, den draak met U en mij!



XLVIII.

GEEN PILATUS.

Wat is waarheid! — riep Pilatus,
      En voorwaar, wel meer dan een,
Die, na Christus ijdle Richter,
      't Woord herhaalde hier beneên.
Des nog scheld hem geen Pilatus! —
      Wat dit woord tot zonde maakt,
't Is alléén de toon en de uitdruk,
      't Is de wufte mond die 't alaakt.
Soms van uit de ziel des strijders
      Berst het als een vuurge beê,
Als een traan vol diepen weemoed
      En het vroom Geloof schreit mee.