Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/345

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Yrome zin of ijdle zin,
  Wat drijft u toch wel?

Zeg mij, jongen, gul en goed,
  Wat is 't dat uw oog
Van verlangen schittren doet,
  Opziend naar zoo hoog?

En — mistrouw mij dat gevaart',
  Die verhevenheid!
Die 't eenvoudig hart bezwaart,
  De' ootmoed strikken spreidt!

Weet het, nergens dreigt gevaar,
  De' arme sterveling,
Als juist op die hoogte daar!
  In dien tooverkring!

Ach, zoo licht, wat vrome zin
  Ook zijn hart behoed',
Sluipt er mee de Satan in,
  Die hem Rabbi" groet!

Die, terwijl hij de' ootmoed preekt,
  — IJdel Adamskind!
In zijn ziel de hoogmoed kweekt
  En — zijn oog verblindt!

Die, mijn jongen, licht ook nu
  Reeds uw hart belaagt,
Waar hij, in uw droomen, u
  Op die hoogte draagt....

Ken n-zelf dan, ken uw waan,
  En wat groot u schijn',
Weet, dat wie zoo hoog zal staan
  Meer dan kleen moet zijn!