Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/357

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

LXXXII.

VASTHOUDERS.

„Ik houd maar alles vast."
          Dat strekt u niet tot eer;
Wie toch den Rotssteen heeft, hangt aan geen stroohalm meer.



LXXXIII.

UITZETTEN.

(AAN ONZE KETTERJAGERS.)

Zet ze uit de kerk!” dus roept ge luid.
Zet liever gij uw kerk wat uit!



LXXXIV.

ENFANT TERRIBLE.

Met dien kinder-ketternaam
Kroon u! hij meldt lof voor blaam;
Meldt oprechtheid, rein van vonden,
Die, glimlachend in 't gevaar,
Onder de officiëele schaar
't Een en ander komt verkonden,
Dat aan de Oomes wel mishaagt,
Tante schrik om 't harte jaagt,
Doch — een merk van waarheid draagt!