Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/356

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

LXXIX.

ILLUSIE.

„Ik moei mij niet met al die zaken,
Dat nieuwe licht, die nieuwe leer!
't Gaat veel te véer!
'k Ben bang om in de war te raken…..”

Er in? Och kom, dat hoeft niet meer!



LXXX.

EEN ARISTOKRATISCH TEGENSTANDER.

(Gefluisterd, doch afgeluisterd.)

„Al die vrijzinnigheid! ik had er immer tegen!....
't Is zoo bourgeois; ook mag ik zeggen, door Gods zegen,
  Vóór 'k op mijn ijdlen weg genadig werd gestuit,
Was toch reeds heel mijn hart DE Richting toegenegen ―
Die zag er zoo fatsoenlijk uit!”



LXXXI.

GEMOEDELIJKE OUDERDOM.

Dat nieuwe is.... voor wie 't dragen kan!
Gun mij den vrede, jonge man,
Ik laat maar liefst die dingen rusten:
Ik kwam op 't moeilijk pad van plicht
Door 't leven heen, bij 't oude Licht
Al nader blauwen gindsche kusten!
Een kort geduld.... en beter dan
Gij hiér weet ik er 't fijne van !