Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/361

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Dat kost haar strijd en zielsverdriet,
Verborgen tranenbeken; –
Maar Liefde zoekt zichzelve niet,
Zij zoekt slechts – uw gebreken!

Zoo spreidt de Liefde, (de Echte, hoor!
De Ware, streng van zeden!)
Thans in het rond (pas op uw oor!)
Haar goedertierenheden.
Zij werkt en – bidt, wat smaad ze droeg
Van flauwe tegenstanders,
Die spotten: „Liefderijk genoeg –
Maar lieflijk is toch anders!”



XCII.

VERDRAAGZAAMHEID.

Wat meer verdraagzaamheid! Voorwaar,
  De strijd wordt onbehaaglijk!
Ook wij zijn wel verdraagzaam — maar
  De rest is onverdraaglijk!



XCIII.

DILEMMA

Verdraagzaam was ik — zeer! Toen heeft dat volkje mij
      Voor onverschillig uitgekreten:
'k Werd boos, dat spreekt! en nu nu vragen ze, even vrij:
      Of dat verdraagzaamheid moet heeten?