Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/408

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Aurora met den krans van stralen!
De gouden rozen in uw mond;
Dan ’t bruine goud der beukeblaêren,
Het blonde goud der ruischende aren,
Het maatgeluid van gouden snaren;
Dan ’t heilig goud, dat Liefde en Echt
Door ’s Bruigoms witbesneeuwde haren
In groene mirtekransen vlecht,
Of – op de voorjaars milde wegen
De stroomen van den gouden regen.

 1851.



VREEMDELINGEN


I.

DE PROTÉGÉ

Men heeft met eer en gunst mij overladen,
Beloofde hulp en voorspraak, gaf mij raden,
En riep: „geduld, geduld maar, wees tevree,
  Want gij zijt onze protégé!”
Intusschen, ik mocht goed geprotégeerd zijn,
Toch zou ik haast van honger gekrepeerd zijn,
Zoo niet een brave, brave man in ’t end
  Mij had verlost uit mijne ellend.
Een brave, ja! want hij, hij gaf mij — te eten!
Daar zal mijn hart hem eeuwig dank voor weten;
Hoe jammer dat ’k hem niet een kussen kan —
  Want ik ben zelf die brave man.