Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/407

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Gij zijt Vrouw en Engel tevens!
Aan uw kranken brengt gij spijs,
Laafnis weduw’, weeze en grijs,
En aan allen ’t Brood des Levens!

’t Woord, die Boom van Edens hof,
Bloeit nu in de schaamle kluizen,
En op ’t heidewindje suizen
Psalmen van Gods liefde en lof!
De eenvoud volgt uw vrome zeden,
En vervuld is de avondlucht
Vaak van menig stille zucht,
En de geuren der gebeden.

Zalig de armen naar den geest,
Zalig de Engel in hun midden,
Die hen dag op dag leert bidden,
Leert hoe men den Heere vreest.
Spade dekke u ’t lijkgesteente
Gij moogt leven nà den dood,
En zacht sluimren in den schoot
Van uw biddende Gemeente!

 1847.



HOE ZICH EEN DICHTER TROOST

Probatum est.




Geen goud heeft ooit mijn oog getrokken
Dan ’t zijden goud van maagdenlokken,
Dan ’t purpren goud van d’avondstond;
Dan, rijke muze dezer dalen,