Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/442

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Daar is in Hollands huizen
Een plaats voor al dien boel!

Ja, zonder schroom of vreezen,
Den Rijmlust thans geboet!
Aan ’t slot u-zelv’ geprezen
Als Dichtren groot en goed,
Als Dichtren, die de renten,
De renten van uw vlijt
En godlijke talenten,
Tot heil des naasten wijdt




Doch onder ons, Meneeren,
Wijt de opbrengst van uw lied,
Hoe hoog we uw mildheid eeren,
Toch straks úw verzen niet.
Wat schat gij saâm moogt gaêren,
O meen niet al te boud:
„Voor ’t toovren van mijn snaren
Stroomde al dit geld en goud

Neen, wat ook moog’ gebeuren
Door al die Rijmlarij,
Dat zeuren uit den treuren,
Wie wondren werkt – niet Gij –
Maar Neêrland t dat aan ’t blaken
Van kunstloos medelij,
Zelfs voedend brood kan maken
Van Waterpoëzij!

15 Januari 1862.