Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
En licht nog menig kiem bewaart,
Wier wasdom Neêrlands God zal kronen
Met zegen, voor het oog der aard!

En daarom dat mijn zangen stroomen,
En bruisen als mijn Hollandsch bloed,
Voor u mijn eerste dichterdroomen,
Die, waar ’k uw vrooljk spel begroet
En in uw kleine kindertrekken
Mijn groote mannen wil ontdekken,
Verrijzen in mijn vol gemoed!
Vaak meen ik u, mijn dierbre knapen,
Mijn oude roem in ’t jong geslacht,
U allen tot iets groots geschapen!
Ik vorm uw geest, ik neig uw kracht,
Ik baan uw weg en richt ùw gangen...
Gij zult een veldheerstaf ontvangen!
De passer zij ùw scherp geweer! —
Voor ù de zorg der staatsbelangen
En gij — zult strijden voor den Heer!
Voor ù — ’t penseel! voor ù — een veder
 En — zangrig knaapjen, aan ùw voet
Leg ik ’t ontroerde speeltuig neder,
Wien ik als Neêrlands dichter groet!
Ja, rijs, o lievling mijnes harten,
Wien heel mijn volk zijn lievling noem,
Een zachte balsem onzer smarten,
Een geur uit Hollands knapenbloem
Volksdichter, uit het volk geboren,
Naar wien ons zangrig Holland smacht,
Wiens lied ons heerlijk ruisch in de ooren,
En onzer wonden pijn verzacht;
Wiens toon oud–Hollands naam bezielde,
Die klink voor vrijheid, volk en deugd, —
En ook voor u — mijn blauwgekielde,
Mijn Hollands frisch ontloken jeugd.

Juli 1846.