Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/102

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
94
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


dat wij hier langer bij stilstaan. Doch het is niet genoeg te te weten, dat het voedsel zich door de nerven van het blad, in den bladsteel en van daar door den stengel, hetzij opwaarts naar de knoppen en jonge deelen, of afwaarts naar de wortelstokken of knollen beweegt; wij moeten ook de vraag beantwoorden, of alle cellen, waaruit deze deelen bestaan, in gelijke mate door het voedsel doorloopen worden, of dat slechts bepaalde cellen of celgroepen den eigenlijken weg voor deze verplaatsing vormen. In het laatste geval moeten wij deze bijzondere deelen aan een nadere beschouwing onderwerpen.

Een zeer eenvoudige proef kan ons bij deze vraag een niet onbelangrijk punt van uitgang voor verdere onderzoekingen geven. Iedereen weet, dat gedurende den zomer de bast van boomtakken gemakkelijk van het hout kan afgenomen worden. Het schijnt bij dit afnemen als waren beide deelen slechts door een dun geleiachtig laagje zonder organisatie aan elkander verbonden. In werkelijkheid bestaat dit laagje uit cellen en is het het teeltweefsel, dat wij reeds in eenjarige takken hebben leeren kennen als gelegen op de grens tusschen hout en schors. Maakt men nu om een takje, op korten afstand van elkander, twee ringvormige insnijdingen, die tot op dit teeltweefsel reiken, doch het hout zoo weinig mogelijk beschadigen, zoo zal men de schorsring tusschen beiden zonder moeite kunnen afnemen. Deze operatie is voor den tak meestal niet doodelijk, ten minste niet in de eerste jaren nadat zij gedaan werd. De gemeenschap tusschen de bladen van onzen tak en de overige deelen der plant wordt echter nu nog slechts door het hout gevormd. Gaan dus de voedingsstoffen door het hout, zoo zal deze ringvormige ontschorsing haar beweging niet, of ten minste slechts in geringe mate, belemmeren, gaan zij echter door de schors, zoo zullen zij aan de bovenzijde der ontschorsing worden opgehouden.

Doen wij deze proeven in het voorjaar, kort na het uitloopen der bladen, en snijden wij de takjes eerst in het late najaar af, om ze microscopisch te onderzoeken, zoo vinden wij de volgende verschijnselen. Aan den bovenrand der ringsnede is een aanzwelling ontstaan, die gedeeltelijk uit hout,