Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
111
DE BOUW EN DE VERRICHTINGEN DER WORTELS.


meenschappelijken top uitloopt, die slechts uit weinig cellen bestaat. Deze top is door de opperhuid omgeven, buiten welke het wortelmutsje tot bescherming dezer jeugdige deelen gelegen is, en bestaat uit een groep van kleine cellen, die zich deelen kunnen. Daardoor ontstaan voortdurend nieuwe cellen, die zich aan de eene zijde aan het wortelmutsje aansluiten, aan de andere zijde echter tot verlenging van den wortel bijdragen. Deze groep van cellen noemt men daarom het vegetatie-punt. De cellen van het wortelmutsje worden naar onderen en naar buiten toe steeds grooter, haar onderlinge verbinding steeds losser; na korteren of langeren tijd vallen zij af, zoodat de grootte van het wortelmutsje ongeveer dezelfde blijft. Een goede gelegenheid ter onderzoeking van het wortelmutsje leveren ons de zijwortels in hun eersten aanleg. Deze ontstaan namelijk in het weefsel van den hoofdwortel, van den wortelstok of den stengel en moeten dus de buiten hen gelegen laag doorboren, voor zij vrij naar buiten kunnen treden. Zoolang zij nog binnen het weefsel liggen, of pas even aan de oppervlakte verschijnen, kan men ze gemakkelijk doorsnijden en heeft het wortelmutsje nog alle cellen, die er in aangelegd zijn, daar natuurlijk nog geen afslijten aan de buitenzijde kon plaats vinden (fig. 56).

Men meende vroeger, dat dit wortelmutsje voornamelijk met het opzuigen van het water en van de daarin opgeloste zelfstandigheden uit den bodem belast was, reden waarom het ook wel wortelsponsje werd genoemd. Later is het gebleken, dat het deze rol niet vervult, maar alleen tot bescherming van de groeiende en zich vermenigvuldigende cellen in den top der wortels dient. Met de opslorping is de buitenste cellenlaag der wortelvezels, hare opperhuid, belast, die daartoe gewoonlijk van talrijke haren voorzien is, waarvan in fig. 56 er eenige afgebeeld zijn. Zeer fraai zijn deze haren met het ongewapende oog aan wortels van drijvende waterplanten te zien, b.v. aan de kikkerbeet (Hydrocharis Morsus Ranae), waar zij aan alle zijden van den wortel recht uitstaan. Aan in den grond groeiende wortels komen deze wortelharen eveneens voor, doch hier moeten zij zich tusschen de zandkorreltjes, kleine steen-