werkingen zijn, hetzij deze in scheikundige omzettingen van de opgenomen voedingsstoffen, of in den groei der organen, of in de productie van bepaalde voor het leven nuttige stoffen bestaan, of welke andere doeleinden ook hebben mogen, steeds is een aanzienlijke watergehalte een der meest noodzakelijke voorwaarden voor deze processen. Het water maakt zoowel deel uit van den celwand, als van den celinhoud, ja in volwassen cellen is de laatste niet zelden bijna geheel eene waterige oplossing van verschillende stoffen, die slechts door een geleiachtig laagje van den celwand is afgesloten. Vandaar dat overal waar organen of cellen groeien, water tot den opbouw dezer deelen in aanmerkelijke hoeveelheid verbruikt wordt.
Wij herinneren ons, dat in de groene bladeren de organische stof ontstaat uit koolzuur en water, welke lichamen onder den invloed van het licht in zetmeel worden omgezet, dat wij in de bladgroenkorrels als product van deze werkzaamheid hebben leeren kennen. Ook bij deze zoo belangrijke verrichting wordt dus water verbruikt. De hoeveelheid water, die hiervoor, alsmede voor den groei noodig is, wordt echter verre overtroffen door die, welke in de lucht uitgespreide plantendeelen door verdamping verliezen. De opperhuid der bladen laat wel is waar zelf weinig water door, doch zij bezit een groot aantal fijne openingen, de zoogenoemde huidmondjes, die met de tusschencellige ruimten van het bladmoes in gemeenschap staan. Aan deze ruimten grenzen de cellen rechtstreeks, en haar met water doortrokken wand moet dus steeds aan de lucht in deze holten water in dampvorm afstaan, die dan door de huidmondjes ontwijken kan. Dat de hoeveelheid van het op deze wijze verloren water zeer aanzienlijk kan zijn, weet iedereen uit het feit, dat op warme dagen planten die in een drogen bodem wortelen, licht verwelken en eerst door begieten weer frisch kunnen worden. Het is duidelijk, dat deze laatste oorzaak van beweging van het water bij ondergekoken waterplanten niet bestaat.
Door de verdamping of door het verbruik van water bij den groei en de productie van organisch voedsel worden de cellen, waarin deze processen plaats vinden, armer aan vocht dan de naastbijgelegene, in welke zulk een verbruik niet plaats vindt.