Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/166

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
158
DE SCHEIKUNDIGE BESTANDDEELEN DER PLANTEN.


andere bestanddeelen dezen regel door voorbeelden kunnen staven. Vandaar, dat wij ons in het vervolg niet met de hoeveelheden van elk dezer stoffen zullen ophouden.

Het feit, dat zekere elementen steeds of gewoonlijk in de asch van planten wordt aangetroffen, is natuurlijk nog geen bewijs, dat zulk een element voor het leven der plant onontbeerlijk is. Het is zeer goed denkbaar, dat de plant ook zonder een dezer stoffen haren levensloop zou kunnen volbrengen. Om hierover te beslissen moet men weder zijn toevlucht tot proeven nemen.

De proeven, die hieromtrent zekerheid geven, zijn de waterculturen, die wij in het hoofdstuk over de wortels uitvoerig beschreven hebben (Vergelijk fig. 59 blz. 117.). Daar de plant in deze geheel van de aanraking met aarde of zand is afgesloten en haar anorganische stoffen slechts uit het water kan opnemen, is het duidelijk, dat men het in zijn macht heeft, willekeurig gekozen stoffen aan de plant ter opzuiging aan te bieden. Regelt men dit nu zoo, dat b.v. aan een plant alle aschbestanddeelen op één na worden gegeven en leeft zij dan even goed als anders, dan mag men besluiten dat dit bestanddeel voor haar groei niet noodig is. Kwijnt zij echter, of ontwikkelt zij zich in het geheel niet, terwijl andere planten onder geheel gelijke omstandigheden, doch met toevoeging van deze stof zeer goed leven, zoo moet men het ontbrekende element als noodzakelijke voorwaarde voor het leven dier plant beschouwen. Het spreekt nu van zelf, dat slechts de stoffen, die op deze wijze blijken noodzakelijk te zijn, als eigenlijke voedingsstoffen mogen worden beschouwd, terwijl de anderen, hoe algemeen ook voorkomende, toch van dit begrip moeten worden uitgesloten.

Men heeft nu deze proeven op allerlei wijzen ten uitvoer gebracht en is daardoor tot het besluit gekomen dat de vijf, in de eerste plaats genoemde elementen voor het plantenleven onontbeerlijk zijn. Voor Chloor, Natrium, Mangaan en Silicum is daarentegen bewezen, dat zij voor het plantenleven geheel onnoodig zijn. Omtrent de beteekenis van de verbindingen van Jodium en Bromium die in zeeplanten worden