Naar inhoud springen

Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/170

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
162
DE SCHEIKUNDIGE BESTANDDEELEN DER PLANTEN.


staat. Zonder deze vijf elementen is dus een levende cel niet denkbaar en wij kunnen dus zeggen dat hiermede hun belang voor het plantenleven volledig genoeg bekend is, vooral als men bedenkt, dat nog tallooze andere stoffen in het plantenlichaam eveneens uit hen, of uit eenigen van hen samengesteld zijn. Anders is het gesteld met de elementen der beide andere groepen. Verschillende beschouwingen leiden er wel is waar toe, om aan den phosphorus een rol bij het ontstaan van de eiwitstoffen van den celinhoud toe te schrijven, doch deze opvatting is nog geenszins bewezen. Evenzoo is het met de andere genoemde elementen gesteld. Een gunstige uitzondering maakt het ijzer, waarvan men door rechtstreeksche proeven nauwkeurig weet, voor welke verrichtingen het benoodigd is. Ik wensch dus dit element eenigszins uitvoeriger te bespreken en daarna nog van enkele der overigen het meest wetenswaardige mede te deelen.

Het ijzer speelt een rol bij het ontstaan van de groene kleurstof der planten. Deze groene kleurstof, het bladgroen, is een van de noodzakelijke voorwaarden voor de productie van organische stof in de plant, zoodat een plant, die deze niet bezit, haar vaste stof niet vermeerderen kan. Slechts woekerplanten en afvalgewassen maken hierop een uitzondering, daar zij hare organische stoffen óf aan levende, óf aan afgestorven deelen van planten of dieren ontleenen. Zulke gewassen zijn dan ook gewoonlijk van de frissche groene kleur, die de overige planten siert, ten eenenmale verstoken. Groene planten echter bevatten steeds een zekere hoeveelheid ijzerverbindingen, en bij gemis van deze kunnen zij niet groen worden, en dus ook geen organische voedingsstoffen bereiden. Zij verkeeren ten opzichte harer voeding in dezelfde omstandigheden als b.v. de in het donker groeiende zoogenoemd geëtioleerde uitloopers der aardappels in onze kelders. Om deze rol van het ijzer te bewijzen, maakt men gebruik van de reeds meermalen besproken waterculturen. Men kweekt de planten daartoe van hare eerste jeugd af in water, dat wel alle overige voor het leven der plant noodzakelijke stoffen in de vereischte verbindingen en in de juiste hoeveelheid bevat, doch geheel vrij is