Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
179
DE LEER DER BEMESTING.


zeer uitvoerig geweest. Wij hebben gezien, dat deze uit vaste, onoplosbare, grof- en fijnkorrelige deeltjes bestaat, waartusschen andere stoffen in gemakkelijk oplosbaren of zelfs in opgelosten toestand voorkomen. Het zijn juist deze laatste, die de planten door hare wortelharen uit den bodem opzuigen en die zij, ten deele ten minste, voor haar normale ontwikkeling volstrekt noodig hebben. Elke grondsoort, die deze laatste stoffen of geheel mist of in slechts onvoldoende hoeveelheid bevat, ja zelfs elke grond, die een dezer noodzakelijke stoffen niet genoegzaam aan de plantenwortels kan aanbieden, is voor een krachtig plantenleven ongeschikt en dus onvruchtbaar.

Het is nu gemakkelijk hieruit af te leiden wat men doen moet, om aan zulk een grond zijn vruchtbaarheid terug te geven, m.a.w. waarin voor hem de bemesting bestaan moet. Hierbij doen zich verschillende gevallen voor:

1°. Bepaalde, voor het plantenleven noodzakelijke stoffen komen in een grondsoort in het geheel niet of in onvoldoende hoeveelheid voor. Zij moeten dus daaraan toegevoegd worden en wel in een opneembaren vorm.

2°. Zulke stoffen komen niet in den oplosbaren, doch wel in den onoplosbaren toestand voor. In dit geval is het zeer dikwijls mogelijk ze door toevoeging van andere stoffen in den eerstgenoemden toestand over te voeren.

3°. Het absorptievermogen is onvoldoende en de meststoffen worden dus niet geabsorbeerd. Door toevoeging van bepaalde stoffen moet eerst dit absorptievermogen hersteld worden, eer de toevoeging van andere meststoffen nut kan hebben.

Van deze drie gevallen speelt het eerste in de praktijk der bemesting de hoofdrol; het derde komt zeldzamer voor. Terwijl wij dus over het tweede en derde kort kunnen zijn, moeten wij aan het eerste eenigszins langer onze aandacht wijden.

Blijkt een land onvruchtbaar te zijn, of ook slechts in vruchtbaarheid af te nemen, zoo eischt het welbegrepen belang van den landbouwer een nauwkeurig onderzoek van den grond. Blijkt daarbij de aanwezigheid van het laatste geval, zoo moe-