Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/188

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
180
DE LEER DER BEMESTING.


ten, al naar gelang der oorzaken, verschillende meststoffen worden toegevoegd, die het absorptievermogen verhoogen. Is b.v. de aanwezigheid van zuren humus de oorzaak, zoo is de toevoeging van krijt of kalk, die het zuur afstompt, een goed middel, waarbij echter dikwijls een betere drooglegging van den te vochtigen grond noodig is om op den duur zijn doel te bereiken. Is het eerste geval voorhanden, zoo wijst het scheikundig onderzoek natuurlijk aan, welke stoffen in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn en welke ontbreken of in ongenoegzame hoeveelheid voorkomen. Daar men nu, gelijk wij in onze vorige verhandelingen uitvoerig uiteengezet hebben, gemakkelijk weten kan welke stoffen een plant noodig heeft, zoo behoeft men slechts na te gaan welke van deze ontbreekt. Deze stof zal het zijn, die door bemesting moet worden toegevoerd. Veel algemeener komt het echter voor, dat de voor de plant noodzakelijke stoffen wel in den grond in voldoende, ja dikwijls in overgroote hoeveelheid aanwezig zijn, doch dat zij daarin in den onoplosbaren toestand voorkomen. Dan komt het er op aan een zekere hoeveelheid uit dien staat over te voeren in een toestand, waarin zij door de planten kunnen worden opgenomen. Deze verandering kunnen de bedoelde stoffen óf onder de werking van verschillende zouten ondergaan, óf onder die van het koolzuur. Om het laatste in den bodem te brengen, moet men natuurlijk dezen met stoffen vermengen die langzamerhand in koolzuur veranderen, daar het koolzuur zelf, als een gasvormig lichaam, tot bemesting ongeschikt is. De gemakkelijkste en rijkelijkste bronnen van koolzuur zijn, gelijk bekend is, half verrotte overblijfselen van planten of dieren, die langzamerhand vergaan. Bij dit vergaan toch gaan zij onder opname van zuurstof uit de lucht in koolzuur, water en enkele andere verbindingen over.

Zie daar de reden van de bemesting met organische stoffen, een wijze van bemesting, die langen tijd bijna de eenige gebruikelijke was en thans nog verreweg de belangrijkste rol speelt. Te meer komt haar die rol toe, daar de gebruikelijke dierlijke uitwerpselen, behalve de organische stof, nog verschillende anorganische verbindingen bevatten, wier toevoeging