Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/207

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
199
DE INSECTENETENDE PLANTEN.


opnemende organen hier òf geheel verloren hebben, òf nog slechts in geringe mate vervullen, terwijl hun werkzaamheid door de insectenverterende bladen overgenomen is. Aan de wortels blijft het opzuigen van water opgedragen, dat zoowel voor den groei, als tengevolge der verdamping, noodig is.

Men kan Drosera's op warme zonnige plaatsen kweeken, zoo men de aarde, waarin zij wortelen, slechts vochtig houdt. Men graaft daartoe bij voorkeur de plantjes met wat aarde uit, zoodat men de wortels niet beschadigt en plaatst dan deze stukjes grond in bloempotten met aarde of tusschen vochtig veenmos op een bord met hoogen rand dicht bijéén. Het veenmos groeit welig en zuigt veel water op, waardoor het gemakkelijk is, ook de aarde om de Drosera's vochtig te houden. Hoe warmer het is en hoe meer de zon er op schijnt, hoe krachtiger de planten groeien en hoe zekerder en sneller de bladen hunne bewegingen maken. Langzaam groeiende planten zijn niet zelden zoo weinig prikkelbaar, dat zij zich volstrekt niet bewegen, zoo men insecten of stukjes eiwit op haar bladen legt. Ik zag bladen, die in den loop van verscheidene dagen een stukje eiwit geheel verteerden en opzogen, zonder een enkel kliertje te bewegen. Heeft men daarentegen zeer krachtig ontwikkelde planten, zoo is dikwijls een uiterst geringe prikkeling voldoende om bewegingen te doen ontstaan. Hierbij valt op te merken, dat alleen de kliertjes voor prikkels gevoelig zijn; stoffen, die, op de kliertjes gebracht, krachtig werken, zijn geheel zonder invloed, zoo zij slechts met de bladschijf of met de stelen der kliertjes in aanraking gebracht worden. Eveneens is ook de achterkant der bladen geheel gevoelloos, daar hier geen kliertjes voorkomen. Darwin legde kleine glassplintertjes voorzichtig met een pincette op eenige roode kliertjes van een blad, en zag, dat na verloop van korten tijd de stelen dezer klieren zich naar het midden der bladschijf bogen, even alsof het blad een insect gevangen had. Ja, het was voldoende tegen een kliertje eenige malen achter elkander zacht te tikken, om deze beweging te zien ontstaan. Een stukje van een hoofdhaar van een mensch, zóó klein, dat het slechts acht