Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/206

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
198
DE INSECTENETENDE PLANTEN.


ger ontwikkelden dan die der tweede; zij droegen meer bladeren, meer en grooter bloemtrossen en brachten ook rijkelijker vruchten en zaden voort. Er was dus geen twijfel aan, of het door de bladeren opgenomen organische voedsel had den groei en de ontwikkeling der planten krachtig bevorderd.

Wanneer men in de vrije natuur de bladen der Drosera's nauwkeurig onderzoekt, zoo gebeurt het niet zelden, dat men ze om een prooi gesloten vindt. Veel menigvuldiger komt het echter voor, dat overblijfselen van gestorven insecten op de geheel geopende bladen liggen. Klaarblijkelijk zijn het de onverteerbare deelen van vroeger gevangen en uitgezogen diertjes. Dikwijls dragen alle bladen van een plant zulke overblijfselen; enkele malen vindt men op één blad de duidelijke sporen van tien of meer verschillende individu's. Meestal zijn het soorten van vliegen en muggen, die aan de bladen zijn blijven kleven; grootere insecten treft men er gewoonlijk niet op aan, wat daaraan moet worden toegeschreven, dat deze kracht genoeg hebben om zich weer los te maken, zoo zij toevallig met de bladen in aanraking komen.

Het groot aantal van insecten, dat de vliegenvangertjes op deze wijze vangen, verbonden met het feit, dat zij ze bijna geheel verteren en opzuigen, wijst er ons ten duidelijkste op, dat deze dieren hun tot voedsel strekken. In deze overtuiging wordt men door het onderzoek der wortels bevestigd. Andere planten toch nemen haar meeste voedsel door de wortels uit den grond op, terwijl slechts het koolzuur door de bladen zelve aan de lucht ontleend wordt. Dat ook de vliegenvangertjes koolzuur tot hun voeding noodig hebben, leert ons de groene kleur hunner bladen. In ons vorig hoofdstuk hebben wij den samenhang tusschen deze feiten leeren kennen. Daarentegen zijn de wortels der Drosera's uiterst weinig ontwikkeld; zij bestaan slechts uit enkele korte dunne vezeltjes, die zeer weinig vertakt zijn. Niet zelden ziet men haar niet eens in aarde geworteld, doch slechts tusschen de levende plantjes van het veenmos haar wortels verspreidende; op plaatsen dus, waar zij bijna in het geheel geen voedsel kunnen aantreffen. Wij mogen daaruit besluiten, dat de wortels hun rol van voedsel