Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/36

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
28
DE BOUW EN DE VERRICHTINGEN DER BLADEN.


nemen. In hazelaarsbladen (fig. 7) ziet men niet zelken witte, onregelmatig gebogen strepen; dit zijn de gangen der mijnrupsen, die het bladmoes als voedsel gebruikt hebben, en slechts de opperhuid hebben overgelaten. Bij eikebladen is door zulke mijnrupsen dikwijls het bladmoes over meer dan de helft van de bladschijf opgegeten, en slechts de opperhuid als een dun vliesje overgebleven.

De nerven, het bladmoes en de opperhuid, die naar het voorgaande te zamen het blad uitmaken, zijn echter geenszins enkelvoudige deelen, doch bestaan elk weder uit een groot aantal kleine organen, tot wier beschouwing het noodig is van een microscoop gebruik te maken. Om den microscopischen bouw van het blad te leeren kennen, snijden wij met een zeer scherp mes een blad dwars door en snijden dan op de snijvlakte een dun laagje van het blad af. Een stukje van zulk een praeparaat vertoont ons fig. 8, bij sterke vergrooting gezien. Men herkent gemakkelijk de opperhuid der beide zijden, daar zij de bovenste en onderste grens der figuur vormt. Daartusschen ligt het bladmoes, waarin onze figuur de doorsnede van twee nerven vertoont. Zoowel de opperhuid als het bladmoes bestaan uit een aantal kleine organen, wier grenzen duidelijk waarneembaar zijn. Deze organen heeten cellen. Het zijn blaasjes, voorzien van een min of meer vliezigen wand en een deels slijmerigen, deels vloeibaren inhoud. In de opperhuidcellen is deze inhoud helder en meestal ongekleurd: in de cellen van het bladmoes is hij min of meer korrelig, doch eveneens ongekleurd. In deze ongekleurde massa liggen echter een aantal grootere korrels van een groene kleur. Dit zijn de bladgroenkorrels; aan deze heeft het blad zijn groene kleur te danken. De verdere beschouwing onzer doorsnede leert ons, dat het bladmoes aan de bovenzijde uit langwerpige, regelmatig naast elkander geplaatste cellen bestaat, die dicht aaneensluiten; aan de onderzijde zijn de cellen meer onregelmatig van vorm en ligging, waardoor groote ruimten tusschen haar open blijven. Deze tusschencellige ruimten zijn steeds gevuld met lucht, die door middel van kleine openingen in de opperhuid met de buitenlucht in gemeenschap staat. Om deze openingen te kunnen zien, nemen