Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/67

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
59
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


ontwikkeling in het volgende voorjaar opgehoopt worden, geschiedt of in de stengels en wortels, welke met de knoppen het overblijvende deel der plant vormen, of wel er zijn bijzondere organen voor aanwezig. In het eerste geval kan de verspreiding van het voedsel in de weefsels aan bepaalde wetten onderworpen zijn, zoodanig dat bijzondere weefsels geheel met het bewaren daarvan zijn belast, of wel alle deelen der plant, welke daartoe geschikt zijn, gelijkmatig aan dit bewaren deelnemen. Bij vele overblijvende planten is het onderaardsche stengeldeel vleezig aangezwollen en bevat dit het voedsel, bij anderen is een bol of een of meer knollen aanwezig, die geheel tot dit doel aangelegd zijn. Twee- of meerjarige gewassen stapelen het voedsel niet zelden in den dik geworden wortel op; terwijl in den stam en de takken van boomen en heesters bijzondere weefsels tot het afzetten van het reservevoedsel ingericht zijn.

Al deze bewaarplaatsen van het voedsel zullen in dit hoofdstuk, voor zooverre de ruimte toelaat, aan een nadere beschouwing worden onderworpen, doch daarbij moet nog de vraag beantwoord worden, langs welken weg het voedsel zich in deze gewassen beweegt. Men zal gemakkelijk inzien, dat deze verplaatsing een drieledige is: 1° rechtstreeks van de plaatsen van productie (de bladen en de wortels) naar die van verbruik (de groeiende deelen); 2° van de plaatsen van productie naar de tijdelijke bewaarplaatsen; 3° van deze naar de plaatsen van verbruik. Het eerste geval komt overeen met de verplaatsing, die het voedsel bij eenjarige planten ondergaat.

Uit deze uitvoerige inleiding blijkt, dat wij ons hoofdstuk in twee hoofdafdeelingen moeten splitsen, van welke de eerste eene beschrijving levert van de tijdelijke bewaarplaatsen van het voedsel, waarvan wij de voornaamste zooeven met enkele woorden noemden. De tweede afdeeling zal dan moeten handelen over de bewegingen van het voedsel en vooral den weg aangeven, dien dit daarbij volgt, en tevens zooveel mogelijk de oorzaken voor die beweging trachten op te sporen. De eerste hoofdafdeeling verdeelen wij, voor de duidelijkheid van het overzicht, in drieën; zóó, dat de zaden het onder-