Naar inhoud springen

Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/68

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
60
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


werp der eerste onderafdeeling vormen, en de onderaardsche deelen der overblijvende planten de stof voor de tweede leveren, terwijl dan slechts de behandeling van den bouw van de stammen en de takken onzer boomen en heesters voor de derde overblijft.

Voor dat ik tot de behandeling dezer onderafdeelingen overga, wensch ik nog met enkele woorden er op te wijzen, dat de te bespreken plantendeelen nog uit een ander oogpunt dan het zuiver wetenschappelijke van groot belang zijn. Vele dezer stapelplaatsen, waar het voedsel ten gebruike der plant zelf bewaard wordt, behooren toch tot de voornaamste bronnen van het plantaardige voedsel van den mensch.




Elk zaad bevat, behalve de kiem der jonge plant, nog een zekere, al is het soms ook zeer geringe hoeveelheid voedsel, waarmede deze kiem zich in de allereerste tijden van hare ontwikkeling moet voeden. Voor een nauwkeurige kennis van het zaad is het dus noodig zoowel deze kiem, alsook de bewaarplaats van het voedsel te onderzoeken.

Kiezen wij uit de groote reeks van zaden dat van den amandelboom uit, om ons onderzoek mede te beginnen. Nadat wij de ruwe, min of meer houtige schaal verbroken hebben is de amandel vrij geworden; deze is het zaad zelf. Het bestaat van buiten uit een lichtbruin vlies, dat het aan alle zijden omgeeft; nemen wij dit vlies weg, dan zien wij een tweede, dunner en wit gekleurd vlies. Deze twee worden de uitwendige en de inwendige zaadhuid genoemd. Wat er overblijft heet in dit geval de kiem (fig. 19, n°. 2). Deze kiem bestaat op het eerste gezicht uit twee overlangsche helften, die dicht tegen elkander aanliggen. Wij buigen ze uit elkander en zien, dat zij slechts aan haar ééne uiteinde aan elkander vastgehecht zijn. Of juister, zij zijn op die plaats beide verbonden aan een klein lichaampje, dat zelf weer uit twee deelen bestaat. Het bovenste dezer deelen doet zich voor als eenige zeer jonge, nog onontwikkelde blaadjes, die dicht tegen elkander aanliggen. Zij vormen te zamen een knop, het pluimpje geheeten, die den stengel en de eerste