Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/75

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
67
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


zaden éénzaadlobbige, de tweede tweezaadlobbige, en geeft deze beide namen ook aan twee groote groepen van planten, die zich trouwens niet alleen door dit, maar nog door een groot aantal andere kenmerken van elkander onderscheiden. Het zijn twee der hoofdafdeelingen van het plantenrijk, waarin alle met bloemen bloeiende planten, behalve de dennen, sparren, jeneverbessen, onechte sagopalmen (soorten van het geslacht Cycas) en hare verwanten gerangschikt worden. Doch keeren wij tot de roggekorrels terug. Deze bestaan dus uit den vruchtwand en de zaadhuid, uit het kiemwit en de kiem. De kiem bestaat uit een schildje, het worteltje en het pluimpje, dat door den eenigen zaadlob omgeven is. Hier is de zaadlob niet vleezig maar vliezig, zij bevat het voedsel niet, dat daarom in een afzonderlijk orgaan, het kiemwit, is afgezet.

Met de roggekorrels komen talrijke andere zaden in bouw overeen, en in de eerste plaats die der overige granen: tarwe, gierst, haver, maïs enz.

Ook hier kan het onderzoek gemakkelijker en leerrijker gemaakt worden, wanneer men de zaden eenigen tijd vóór het opensnijden in water weekt, of wel ze geheel laat ontkiemen. De vergelijking van de verschillende ontwikkelingstoestanden in fig. 23 en fig. 24 moge het bewijs hiervoor leveren; de overgang is een zoo geleidelijke, dat een uitvoerige beschrijving overbodig kan geacht worden.

Er bestaat nog een derde soort van zaden, te weten die, welke twee zaadlobben en daarbij een kiemwit hebben. In dit geval zijn gewoonlijk de zaadlobben weinig ontwikkeld en bevatten zij geen of bijna geen voedsel. Zaden met één zaadlob en zonder kiemwit zijn zeldzaam.

Nu wij den algemeenen bouw der zaden hebben leeren kennen, kunnen wij overgaan tot de nadere beschouwing van die bijzondere deelen, waarin het voedsel wordt aangetroffen. Hiertoe maken wij b.v. van het kiemwit van een rogge- of tarwekorrel een zeer dunne doorsnede en beschouwen die onder het microscoop, terwijl zij in een weinig water of spiritus ligt. Een klein deel van zulk een doorsnede vertoont ons fig. 25 bij zeer sterke vergrooting. In het midden van deze