Naar inhoud springen

Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
91
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


de plaatsen, waar dit voedsel gedurende den winter afgezet was en mogen verwachten, dat dit vooral in de onmiddellijke nabijheid der knoppen, dus in de jongste, éénjarige, takken opgehoopt zal zijn.

Het microscopisch onderzoek bevestigt dit vermoeden en leert, dat verreweg de grootste hoeveelheid voedsel in de éénjarige takken neergelegd is, vooral in de nabijheid der knoppen, en dat men van hieruit naar de oudere deelen gaande, steeds minder en minder voedende bestanddeelen afgezet vindt. Het is daarom voor ons voldoende den bouw der eenjarige takken na te gaan. Snijdt men van een boom of van een heester, b.v. van een Paardenkastanje, een éénjarig takje af, zoo ziet men op de dwarsche doorsnede in het midden een wit merg, dat door verschillende kringen wordt omgeven. De binnenste van deze is de hardste, en doet zich door zijn vezelachtige structuur, die vooral bij het afbreken blijkt, als het houtlichaam kennen. Deze laag is omgeven door den bast en de schors, die van elkander met het ongewapend oog moeilijk te onderscheiden zijn. Het geheel is door een dun vliezig laagje bedekt dat in jonge takken de opperhuid is, doch in oudere, reeds bruin geworden takken meestal bestaat uit een kurklaagje, dat onder de opperhuid aangelegd en na het afsterven en afschilferen van deze aan de oppervlakte gekomen is. Den verderen bouw kunnen wij slechts door beschouwing van een dunne snede onder het microscoop leeren kennen. Daar zien wij, dat het merg uit groote cellen bestaat, waarvan de middelste geheel met lucht gevuld zijn, terwijl in de buitenste in den winter fijne korreltjes voorkomen. Door toevoeging van jodium nemen deze korreltjes een blauwe kleur aan en zijn dus zetmeel. In het houtweefsel vertoont ons de doorsnede (fig. 42) een aantal ronde gaten; dit zijn de doorsneden van luchtvoerende buizen, die in het hout evenwijdig loopen met de lengte-as van het takje en houtvaten genoemd worden. Tusschen deze zijn de houtvezels gelegen, wier inhoud eveneens ten deele lucht is; daarenboven vindt men hiertusschen bij vele soorten verspreide cellen, die zetmeelkorrels als inhoud bevatten. Ter onderscheiding van de houtvezels noemt