zwellen in het voorjaar aan, de knobschubben barsten open, en uit elken knop treedt een jonge twijg met nog onontwikkelde bladen te voorschijn. In korten tijd heeft de jeugdige tak een vrij aanzienlijke grootte verkregen en zijne bladen geheel ontplooid, en de boom prijkt met het frissche voorjaarsloof, waarvan de fraaie geelgroene tinten zoo zeer tot de schoonheid van het voorjaarslandschap bijdragen. Eerst langzamerhand gaat dit geelgroen in donkergroen over, en verandert de voorjaardos in dien van den zomer.
Eenjarige tak van een paardenkastanje (Aesculus Hippocastanum). Het
deel a b der dwarse doorsnede is afzonderlijk en vergroot voorgesteld.
1 Merg; 2 en 3 hout; 4 teeltweefsel; 5, 6 en 7 bast en schors; 8 opperhuid.
De langzame ontwikkeling van het bladgroen in de jonge bladen is daarvan de oorzaak. De snelle groei der twijgen en bladen tijdens het te voorschijn komen uit de knoppen moet natuurlijk geheel plaats vinden ten koste van voedsel, dat reeds vooraf in de takken aanwezig was. Eveneens behoeft de verdere ontwikkeling dit reservevoedsel, daar de ontleding van koolzuur in de jonge bladen nog geen voldoende hoeveelheden van bouwstoffen in dien korten tijd leveren kan. Wij moeten dus zoeken naar