Naar inhoud springen

Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
89
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


en haar zaad in den vroegen zomer. Het overige deel van het jaar is gewijd aan de ontleding van koolzuur ten behoeve van het vervaardigen en verzamelen van voedsel voor de bloemen van het volgend jaar. Zoo b.v. de zoogenoemde Meniste-zusjes of Hoe-langer-hoe-lievertjes (Saxifraga umbrosa). Dit plantje, dat in onze tuinen niet zelden als rand rondom perken gekweekt wordt, heeft kleine kortgesteelde, bijna cirkelronde bladen van een donkergroene kleur, en van min of meer leerachtige zelfstandigheid; deze bladen zijn tot zeer dichte rosetten vereenigd. In het voorjaar bloeit het met hooge zeer losse pluimen van kleine bloemen, wier witte, fraai rood gestippelde bloembladen en roodachtig groene bloemsteelen een eigenaardigen tint van rose aan het geheel geven. Gewoonlijk worden de pluimen afgesneden zoodra alle bloemen uitgebloeid zijn, iets wat steeds aan te bevelen is, daar dan de plant geen voedingsstoffen voor het rijp worden van de vruchten en van het zaad kan verbruiken. Gedurende den bloeitijd trekken de Meniste-zusjes in tuinen zeer de aandacht en verdienen deze ten volle. Doch zoodra deze voorbij is, verliezen zij dezen voorrang en worden niet zelden zeer stiefmoederlijk behandeld. Ja, ik heb iemand gekend, die gedurende den bloeitijd deze planten dagelijks vlijtig begoot, doch ze daarna nooit meer van water voorzag, zoodat zij een groot deel der heete zomerdagen in verwelkenden toestand doorbrachten. Zoo wij ons nu herinneren, dat voor een krachtige bereiding van organisch voedsel, de frissche, waterrijke toestand der bladen een voorwaarde is, zoo zullen wij gemakkelijk inzien, dat bij de genoemde behandeling de planten slechts weinig voedsel konden maken en dus in het volgende jaar voor een rijken bloei onvolledig voorbereid zouden zijn. Ook na den bloeitijd hebben overblijvende planten aanspraak op zorgvuldige behandeling.



Onze boomen en heesters bezitten in den winter aan hunne jongste takken een aantal knoppen, die door bruine knopschubben dicht omsloten en bedekt, en daardoor voor de nadeelige inwerking der koude beschermd zijn. Deze knoppen