36
alleen lange, van een middelpunt uitgaande en zich vertakkende en weder vertakkende rijen van geraamten, waaronder ik spoedig eenige weinige oude bekenden ontdekte: olifanten, mammouthen, mastodonten, rhinocerossen, paarden, hippotheriums, anchitheriums, palaeotheriums, lophiodons, anoplotheriums, enz. enz., maar daartusschen, in nog veel grooter aantal, de overblijfselen van andere mij geheel onbekende wezens, allen zoo gerangschikt, zoowel volgens hunne verschijning in den loop des tijds, als overeenkomstig de verwantschappen van den vorm, dat zij reeksen daarstelden van op elkander volgende termen, waarvan de meest in elkanders nabijheid geplaatste onderling ook de grootste gelijkenis hadden, terwijl de eindtermen der als een waaijer uiteenloopende reeksen onderling de grootste verschillen aanboden.
Nu begreep ik wat men met het woord »genealogisch" hier bedoeld had. Het was hier niet te doen om adellijke stamboomen, maar om aan te toonen: langs welken weg de verschillende diersoorten, die opvolgend op aarde geleefd hebben, de eene uit de andere ontstaan zijn.
Ik kon echter niet nalaten aan phantasia, die buitengemeen met deze rangschikking scheen op te hebben, te doen opmerken, dat zulk eene wijze om de overblijfselen van uitgestorven diersoorten