zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden.[1]
Stel nu eens dat werkelijk die terugkeer tot God mogelijk was, dat wij den goeden weg insloegen om bij Hem te komen, en ons niet vergisten in de vele wegen die naar Hem toe heeten te voeren: over Rome, Dordrecht en 1000 andere plaatsen. Stel zeg ik, dat het ons werkelijk gelukte bij Hem te komen, dan vrees ik zeer dat het niets dan nieuwe teleurstelling zoude brengen.
In de middeleeuwen was iedereen bij God, allen geloofden aan alles, en de kerk was oppermachtig. Maar ofschoon het er thans niet erg rooskleurig uitziet, zal toch wel niemand terug verlangen naar dien barbaarschen tijd, toen vrome ridders en liederlijke geestelijken de menschen om strijd hun eigendom en echtelijk geluk afhandig maakten. Toen edellieden het recht en de macht hadden, hunne op de jacht verkleumde voeten te warmen in den opengesneden buik van een lijfeigene, en abten en andere groote heeren zich het beruchte „Recht van den eersten nacht” toeëigenden.
Slechts één lichtpunt bieden die Middeleeuwen: er werd toen over ’t algemeen door de arbeiders veel beter gegeten dan thans. Door aanhoudende oorlogen en besmettelijke ziekten waren de lijfeigenen dikwijls schaarsch, en vertegenwoordigden waarde, evenals later de slaven. Een eigenaar, die toen zijne lijfeigenen slecht voedde, handelde even dom als thans een boer zoude doen die zijn paarden en koeien slecht verzorgde.
Thans is dat veranderd. Niemand in onze maatschappij zou voordeelshalve, een kind ten geschenke willen hebben. Een kalf is geld waard, doch een kind niet. Vandaar dat paarden en koeien dikwijls zorgvuldiger behandeld worden dan arbeiders. Zie bij vele boeren, in de provincie Groningen b.v., de koe- en paardestallen eens, en zie dan de verblijfplaatsen voor menschen! „Terugkeer tot God” zou hierin geene verandering brengen: Werd de Kerk weer oppermachtig, zij zoude zich het lot der arbeiders al even weinig aantrekken, als zij dat deed in de middeleeuwen.
Juist in onzen tijd van „afval,” zooals de heeren ’t noemen, wordt de belangstelling in het lot der maatschappelijk misdeelden steeds grooter, en ook het medelijden met de dieren ontwaakt. Echter, ’t is nog duidelijk te bespeuren dat we als „Christenen” zijn opgegroeid!
Steeds trok de kerk en de hoogere geestelijkheid vroeger en thans, partij voor de onderdrukkers tegen de onderdrukten. In de Vereenigde Staten was het de kerk, waren het de dominees, die met behulp van allerlei bijbelteksten tot het laatste toe de slavernij verdedigden. Slechts een enkele was genoeg mensch, om voor de afschaffing te ijveren. In onze dagen zien we hetzelfde in Ierland, waar de dorpspastoors, zelf arm, en voortdurend getuigen der armoede, dikwijls met de boeren meegaan, terwijl paus en bisschop partij trekken voor de heeren.
Ook bij onze arbeiders-enquête konden we nog een staaltje waarnemen.
- ↑ Terloops zij hier opgemerkt, dat deze redeneering niet erg nieuw is, en reeds in hoofdzaak te vinden is in Maleachi 3 : 10. Brengt tienden, menschen, brengt tienden, en dan zal je eens zien, wat de Heere mooie oogsten geeft. — ’t Is waarschijnlijk overbodig, er aan te herinneren, dat de tienden, die „den Heere” gebracht werden, voor de priesters waren.