de vraag: Zal ik of zal ik niet meegaan?
Zooals in Februari of in Maart
de wolken vliegen lachend langs den hemel,
wit blauw gevlekt, en de heele natuur,
de bergen, de boomen en al de dieren
voelen: het moet, het moet, zoo voelde zij,
toen zij daar klaarwit naar haar huis toe liep.
Maar toch bleef nog een weifling aan haar hart,
als het zilverig schuim dat aan de kust ligt.
Maar van haar oogen viel een zachte straal.
Zij was nog zeer jong, ze was nog geen vrouw.
En 's avonds zat zij in haar huis alleen,
voor het naar bed gaan, en tuurde in de scheemring.
Daar rond haar, daar waren de huizen van
de kameraden: zij voelde ze aan haar oogen.
Daar woonden ze, de stille en afgestompte.
Zooals in een bosch, dat geen ligging heeft
Pagina:Een klein heldendicht.djvu/27
Uiterlijk
Deze pagina is gevalideerd
23